Door de extreem lage rentepercentages van banken, klopt het uitgangspunt van de Belastingdienst niet meer. Hierdoor betalen spaarders veel meer belasting over hun rendement.
Volgens Spaarders.nl gaat de Belastingdienst uit van een rendement van 4 procent, waarover 30 procent belasting betaald moet worden. Dit komt neer op 1,2 procent belasting over het belastbare vermogen in box 3. Maar in de praktijk bedraagt de gemiddelde variabele spaarrente minder dan 1,9 procent en komen zelfs rentepercentages voor van 1,5 procent of minder . Hierdoor valt de belasting vele malen hoger uit dan de bedoeling is.
Te veel belasting
De fiscus beschouwt rendement over eigen vermogen als inkomen. Iedereen met een vermogen boven de heffingsvrije grens van 21.139 euro moet derhalve belasting over het vermogen betalen. De Belastingdienst gaat dan uit van een rendement van 4 procent. Hierover moet 30 procent belasting betaald worden. Naarmate de spaarrente echter lager wordt dan de veronderstelde 4 procent, betaalt de spaarder in de praktijk procentueel steeds meer belasting dan deze 30 procent.
Waneer een spaarder meer dan 40.000 euro heeft en hierover 1,5 procent rente ontvangt dan is het rendement hierop in een jaar 600 euro. Hierdoor groeit het vermogen aan tot 40.600 euro. Na aftrek van de heffingsvrije grens moet over 19.461 euro belasting betaald worden in box 3, ofwel een bedrag van 235 euro. Dit komt neer op ruim 39 procent belasting over het oorspronkelijk rendement van 600 euro. Als je dan alleen al kijkt naar de rente die is verdiend over het belastbare deel van het vermogen, dan gaat zelfs 80 procent hiervan naar de Belastingdienst.
Geen aangepaste heffingspercentages
Een persvoorlichter van het ministerie van Financiën geeft aan dat de overheid geen aangepaste heffingspercentages voor sparen wil hanteren: ‘Het is algemeen bekend dat sparen ten opzichte van andere vormen van vermogensbeheer gemiddeld een laag rendement genereert, maar dat daar tevens de kleinste risico’s aan verbonden zijn. Het is aan de belastingplichtige zelf om de verschillende vormen van vermogensbeheer tegen elkaar af te wegen.’